Geschiedenis van de Algarve |
Archeologische resten (vooral in de Vila do Bisporegio) doen vermoeden dat de vroege bezetting van deze regio dateert uit het neolithisch of paleolithisch tijdperk. Kelten, Feniciërs en Carthagers volgden en zij bouwden handelshavens langs de kust en stichtten in 550 v. Chr. Portus Hanibalis (vandaag de dag Portimão). Onder de daarop volgende Romeinse heerschappij behoorde het gebied tot de provincie Lusitanië totdat het werd bezet door de Visigoten, die bleven tot de Arabische invasie in de 8e eeuw. Het territorium werd daarop Al-Gharb Al-Andalus (het westen van moslims Iberië) genoemd en de Moren bleven tot de 13e eeuw en hadden de grootste impact op deze regio. Zij lieten een rijk erfgoed na dat vandaag de dag nog overal zichtbaar is. In 1249, tijdens de heerschappij van D. Afonso III, voltooiden de Portugezen de verovering van de Algarve, wat tot gevolg had dat alle Portugese vorsten zich sindsdien tot ‘Koning van Portugal en de Algarve’ kroonden totdat de Republiek werd uitgeroepen in 1910. De 15e eeuw kende een periode van grote uitbreiding in de Algarve toen Hendrik de Zeevaarder het als basis koos voor zijn maritieme ontdekkingsreizen. Hij stichtte zijn beroemde navigatieschool in Sagres en vestigde een belangrijke handelspost in de regio. De Algarve werd ernstig getroffen door de allesverwoestende aardbeving van 1755 en de daarop volgende vloedgolf die veel van het historische erfgoed van de regio vernietigde. In 1774 ving de Markies van Pombal, de beroemde eerste minister van koning D. José, die verantwoordelijk was voor de opbouw van de wijk Baixa in Lissabon na de aardbeving, ook aan met de wederopbouw van de belangrijke grensplaats Vila Real de Santo António. |